Zie hem staan, fier overeind. Zie hem staan, gekapt en gepakt, klaar voor wat komen gaat. Zie hem staan, eventjes tussen het gewone volk. Zie hem staan, de Republikein.
Daar staat hij, soms in het zonnetje, meestal in de schaduw. Soms samen, meestal alleen. Zie hem staan, de Republikein.
Meestal zit hij binnen, te sputteren over een gebrek aan aandacht, over oranje, dat overheersende oranje. Waar je ook komt, waar je ook gaat, het is overal oranje.
Eéns per jaar treedt hij opvallend naar buiten, die Republikein. Eens per jaar is het vlammen, gooit de Republikein alle voorzichtigheid overboord en begeeft zich tussen het publiek, tussen de gewone mens: tussen de liefhebbers van oranje.
Het oranje let niet op hem, het oranje laat hem met rust. Oranje kijkt naar de eigen soort: naar ander oranje. De Republikein valt op, zo eens per jaar, tussen al dat oranje. De Republikein is trots, trots op zijn bord, trots op zijn republikein-zijn.
Hij mompelt wat, over genegeerd worden, over rood-wit-blauw, over dat het oranje weg moet. Daar, tussen al dat oranje, staat de Republikein, te zeggen dat het oranje weg moet. “Wegwezen met dat oranje!”, roept de Republikein, hij roept en roept, alleen staand, in de oranje woestijn. Hij roept, hij mompelt en is tevreden.